Statistische studies van wetenschappelijke bibliografieën vinden hun oorsprong in de jaren twintig van vorige eeuw (zie bijvoorbeeld Hulme, 1923). In 1926 publiceerde Alfred J. Lotka een wegbereidende studie over de frequentiedistributie van wetenschappelijke productiviteit (Lotka, 1926). Ongeveer tegelijkertijd, in 1927, publiceerden Gross & Gross hun citatiege-baseerde studie als mogelijk advies voor welke chemietijdschriften het best zouden kunnen aangekocht worden door bibliotheken van kleine universiteiten. Deze studie wordt beschouwd als de eerste citatieanalyse, alhoewel het strikt genomen en volgens de hedendaagse bibliometrische criteria, niet als zodanig mag worden gezien.

Acht jaar na Lotka’s artikel publiceerde Bradford (1934) een studie over de frequentiedistributie van artikels in wetenschappelijke tijdschriften. In het bijzonder vond hij dat, als wetenschappelijke tijdschriften gerangschikt worden in afdalende volgorde van productiviteit in een bepaald onderwerp, deze opgedeeld kunnen worden naar enerzijds een kern van tijdschriften die meer specifiek aan het onderwerp gewijd zijn en anderzijds in verschillende groepen of zones van tijdschriften met hetzelfde aantal artikels als de kern waarbij het aantal tijdschriften in de kern en de volgende zones een meetkundige rij vormen.

Deze vroege studies bleven echter onopgemerkt tot in de jaren zestig. Daarvoor is er een dubbele reden. Deze artikels verschenen toen traditionele vormen van Information Retrieval nog voldoende waren en toen financieringsystemen voor wetenschappelijk onderzoek nog geen nood hadden aan kwantitatieve en/of zelfs gesofisticeerde statistische methoden.

De situatie veranderde dramatisch wanneer Derek John de Solla Price zijn boeken getiteld ‘Science since Babylon’ (Price, 1961) en ‘Little science – Big Science’ (Price, 1963) publiceerde. Het is vooral aan hem te danken dat vragen omtrent kwantitatieve aspecten van onderzoek in de focus van de belangstelling van onderzoekers en onderzoeksmanagers kwamen. Price was ook een van de belangrijkste voorstanders van het gebruik van de Science Citation Index (SCI) database van het Institute for Scientific Information (ISI, Philadelphia, USA) als een middel voor kwantitatieve analyse van wetenschapscommunicatie. Hij analyseerde het recente systeem van wetenschapscommunicatie en presenteerde alzo de eerste systematische aanpak van de structuur van moderne wetenschap toegepast op wetenschap als geheel. Tegelijk legde hij de fundamenten van de moderne technieken in de onderzoeksevaluatie. ‘Little Science – Big Science’ had een grote invloed. De nood voor de evaluatie van productiviteit en efficiëntie van wetenschappelijk onderzoek werd belangrijk en de tijd was rijp voor de ontvangst van Prices ideeën, aangezien de globalisatie van wetenschappelijke communicatie, de groei van kennis en gepubliceerde resultaten, de toenemende specialisatie en het groeiend belang van samenwerking en interdisciplinariteit in wetenschappelijk onderzoek het stadium bereikten waarbij traditionele wetenschappelijke Information Retrieval en financieringsmechanismen gebaseerd op persoonlijke kennis en evaluatie door peer reviews, ontoereikend werden.

Op weg naar “Big Scientometrics”

De enorme opbloei van bibliometrie sinds de jaren zestig werd weerspiegeld in opmerkelijke academische activiteiten en is nauw gelinkt aan de vooruitgang van informatietechnologie, met de ontwikkelingen in computerwetenschap en -technologie en met de wereldwijde beschikbaarheid van de grote bibliografische databanken die als basis voor bibliometrische research kunnen dienen. Vooral de databanken van de ISI moeten in deze context worden vermeld. De SCI en meer recent de Web of Science zijn ondertussen aanvaarde bronnen voor bibliometrische analysen. In de nieuwe eeuw zijn er nieuwe abstract- en citatiedatabanken bijgekomen die eveneens als standaardbronnen voor de bibliometrie dienen. In deze context wordt naar Scopus en meer recent naar Dimensions verwezen. De eveneens als databron gebruikte Google Scholar is echter geen oorspronkelijke bibliografische databank maar wel een op een weblink gebaseerde internetzoekmachine die metadata van wetenschappelijke publicaties afkomstig van heterogene bronnen indexeert.

In de jaren zeventig, wanneer data nog vaak manueel werden verzameld, was het onderzoeksveld van bibliometrie, gekenmerkt door enthousiaste onderzoekers, nog dikwijls gedaan op de manier van een ‘hobby’ die later dan enerzijds zowel interdisciplinaire benaderingen als mathematische modellen, en anderzijds ook sociologische en psychologische methoden integreerden, om maar te zwijgen van de lange traditie van bibliotheekwetenschap. Later, aan het begin van de jaren tachtig, kon bibliometrie evolueren tot een afzonderlijke wetenschappelijke discipline met een specifiek onderzoeksprofiel, verschillende deelgebieden en de bijbehorende wetenschappelijke communicatiestructuren. Grote stappen naar de institutionalisering van de onderzoeksdiscipline werden gemaakt in 1978 met de lancering van Scientometrics als het eerste periodieke tijdschrift gespecialiseerd in bibliometrische/scientometrische onderwerpen, met internationale conferenties sinds 1983, het tijdschrift Research Evaluation sinds 1991 en later ook Journal of Informetrics sinds 2006. De publicatie van verschillende boeken over bibliometrie, beginnende met Haitun (1983), Ravichandra Rao (1983) en gevolgd door de handboeken uitgegeven door van Raan (1988),  Moed et al. (2004), Glänzel et al. (2019) bevestigden deze ontwikkeling. Het feit dat bibliometrische methoden al toegepast werden op het onderzoek van de bibliometrie zelf toont al aan hoe snel de discipline is gegroeid.

In navolging van de overgang van de ‘ambachtelijke’ vorm van ‘little science’ naar de ‘big science’ in (multi-)nationale onderzoekscentra en de enorme  ondersteuning door overheden en industrie, ontwikkelt zich ook de scientometrie van een ‘kleine’ naar een ‘grote’ wetenschappelijke discipline met grote databanken als gegevensbronnen en met nationale en multinationale instellingen voor onderzoeksbeleid als hoofdopdrachtgevers.

In de jaren negentig werd bibliometrics een standaardtool voor wetenschapsbeleid en onderzoeksmanagement. In het bijzonder, alle belangrijke compilaties van wetenschapsindicatoren zijn gebaseerd op publicatie- en citatiestatistieken en andere, meer gesofisticeerde bibliometrische technieken.

Nieuwe ontwikkelingen – Bibliometrie in de 21ste eeuw

De natuurkundige Jorge E. Hirsch (VS) heeft voor de bibliometrische gemeenschap een nieuwe uitdaging gebracht. Hij ontwikkelde een nieuwe maatstaf – voor het meten van de wetenschappelijke prestatie van individuele onderzoekers. De h-index (Hirsch, 2005) is gebaseerd op zowel publicatieactiviteit en citatie-impact. Hirsch’s idee heeft onmiddellijk belangstelling in het publiek gevonden en werd zowel door de fysici als de scientometrische literatuur positief aangenomen. Sindsdien werden meerdere aanpassingen en verbeteringen voorgesteld door de bibliometrici. Hirsch’s index kenmerkt tevens ook de verschuiving van de bibliometrische methodiek en toepassing naar het microniveau, d.w.z. naar de evaluatie van onderzoeksgroepen en individuele wetenschappers toe. De vereisten op dit niveau betreffende datakwaliteit, betrouwbaarheid van methoden en indicatoren en de validiteit van de resultaten en bevindingen zijn enorm en door pure bibliometrie alleen niet te waarborgen. Hierbij kan de bibliometrie enkel als één onderdeel of hulpmiddel in een bredere context dienen (vgl. Wouters et al., 2013).

De toepassing van de bibliometrie op het World Wide Web leidde tot het ontstaan van een nieuwe discipline, genaamd webmetrics (ofwel webometrics). Ten gevolge van essentiële verschillen tussen printmedia en het web heeft dit gebied zich naar een nagenoeg zelfstandig deelgebied van de scientometrie/informetrie met een eigen methodologie ontwikkeld. Onder anderen worden Peter Ingwersen (Denemarken), Isidro Aguillo (Spanje), Mike Thelwall (VK), Judit Bar-Ilan (Israël)  en Liwen Vaughan (Canada) als stichter van dit nieuwe onderzoeksgebied beschouwd.

Het Web biedt tevens het platform voor verdere relevante informatiebronnen en biblio-/informetrische toepassingen een maakt eveneens verschillende web-gebaseerde vormen van het gebruik van wetenschappelijke literatuur zicht- en meetbaar. In 2010 schetsten Priem en Hemminger het concept en kader van een nieuwe versie van de scientometrie die ze Scientometrics 2.0 noemden. Als mogelijke bronnen voor het meten van het gebruik van wetenschappelijke informatie in een bredere dan academische context vermeldden ze onder meer bookmarkingreference managerscomments(micro-)bloggingrecommendation systems en social networks. Sindsdien zijn views en downloads van samenvattingen en voltekst, bookmarks en readers, blog posts, comments en reviews, social media en citaties in een iets bredere zin opgenomen in de set van nieuwe, ook “altmetrics” genoemde metrieken (vgl. AltmetricPlumX). De interpretatie, betrouwbaarheid en toepassingsmogelijkheden van altmetrics als mogelijke uitbreiding van de traditionele bibliometrische tools zijn nog steeds niet duidelijk (Gumpenberger et al., 2016) en hun mogelijke toepassing in het kader in een evaluatieve context is althans in hun huidige vorm nog beperkt (vgl. Thelwall, 2017a,b). Desondanks zijn web- en altmetrics naar belangrijke subdisciplines van de bibliometrie geëvolueerd en de onderzoekers verwachten hier in de nabije toekomst een enorme input voor het meten van de bredere impact van het wetenschappelijke onderzoek.

Terug